Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Nu dan, hoor dit, gij weelderige! [27]die zo zeker woont, die in haar hart zegt: [28]Ik ben het, en niemand meer dan ik: [29]ik zal geen weduwe zitten, noch de beroving van kinderen [30]kennen. 27. Zie de aantekening Spreuk.1:33. 28. Of, Ik ben het, en is er behalve mij enige meer? of Ik ben het; ja, nog Ik alleenlijk. 29. Dat is, ik zal van den koning, die als mijn man is, en van mijne burgers of onderzaten, die als mijne kinderen zijn, niet beroofd worden. De zin is: Ik zal altoos in de koninklijke waardigheid blijven, zij zal nimmermeer van mij genomen worden. 30. Of, weten; dat is, ondervinden.